Houteigenschappen

In vijf minuten tijd kunt u meer te weten komen over de eigenschappen van hout. Hout is namelijk een natuurproduct en zal daarom ook altijd een bepaalde werking houden.

Al het hout dat wordt gebruikt om vloeren, meubels en als bouwmateriaal is afkomstig van bomen. Bomen zijn in te delen in 2 groepen, namelijk naaldbomen en loofbomen.

Naaldhout is afkomstig van bomen waarvan de bladeren min of meer een naaldvorm bezitten. Deze bomen worden ook wel aangeduid als coniferen of kegeldragers. Naaldbomen hebben een voorkeur voor de gematigde en koude streken als groeigebied. Voor de meubelhandel zijn de voornaamste soorten het vurenhout en de verschillende soorten grenenhout. Naaldhout is over het algemeen zachter dan loofhout en het is gemakkelijk te splijten. De kopse kant van naaldhout vertoont vrijwel altijd duidelijk zichtbare groeiringen.

Loofhout is afkomstig van blad- of loofdragende bomen. Loofbomen komen voor in de gematigde en tropische streken. Enkele bekende loofhoutsoorten zijn het eiken-, essen-, beuken-, noten-, mahonie-, teak-, palissander-, ebben-, en kersenhout. Loofhout is meestal harder en vaster.

De verschillende onderdelen van een boom

Een boom bestaat uit verschillende onderdelen zoals de wortels, de stam de kroon (ook wel kruin).

De wortels
Het worteleinde is het gedeelte waar de wortels geleidelijk overgaan in het stamhout. Bij sommige bomen is dit bijzonder waardevol. Het kan namelijk bijzonder mooi wortelfineer (b.v. notenwortel) opleveren.

De stam
Deze levert het (be)werkbare hout op. Bij verschillende houtsoorten splitst de stam zich bij de top in twee of meer delen, die als hoofdtakken verder naar boven groeien. Wanneer deze toppen verwerkt worden tot fineer, zoals bij mahonie, ontstaat er bloemfineer.

De kroon of kruin
Dit is als meubelhout doorgaans niet geschikt.


Bomen zijn als alle andere levende wezens opgebouwd uit cellen. Cellen kunnen zich door deling vermenigvuldigen en dat noemt men groeien. Voor het vormen van nieuwe cellen maakt de boom gebruik van een speciale laag: het cambium.

Door de vorming van nieuwe houtcellen wordt de middellijn van de stam steeds groter omdat er regelmatig een nieuwe houtlaag om de reeds bestaande wordt gevormd. Er wordt dus steeds een nieuwe laag jong hout rondom de kern van het reeds bestaande hout aangebracht, waardoor de zogenaamde groeiringen ontstaan.

Het assimilatieproces (het omzetten van voedingszouten tot koolhydraten) en het groeiproces zijn niet alleen afhankelijk van (zon)licht, maar ook van temperatuur. De loofhoutbomen van het noordelijk halfrond verliezen in het najaar en de winter hun bladeren om te voorkomen, dat in perioden met vorst de boom zou sterven door vochtverlies. Het assimilatieproces staat stil en de groeisappen in de stam zijn volkomen tot rust gebracht (nadat een grote voorraad koolhydraten is gevormd). In het voorjaar lopen de bladeren weer uit en ontstaat een ware groei-explosie. De houtcellen die in het voorjaar worden gevormd zijn groter en meestal lichter van kleur. In de zomer verloopt het groeiproces meestal wat rustiger; de houtcellen die nu worden gevormd zijn vaak donkerder van kleur. Bij het loofhout uit de tropen zijn deze verschillen gering doordat de verschillen in temperatuur en licht veel kleiner zijn bij de droge en natte moesson. De meeste loofhoutsoorten hebben zich in deze streken volkomen aangepast en de bladeren vallen niet in één keer af, maar worden geleidelijk vervangen. Toch hebben deze bomen ook jaarlijks een korte rustperiode nodig. Hierdoor blijft de groeiring nog net zichtbaar. Een uitzondering vormt o.a. de boomsoort die het teakhout levert en zijn bladeren wél één keer per jaar verliest met als gevolg dat de groeiringen even duidelijk zichtbaar zijn als bij het eikenhout uit onze gebieden. De meeste naaldhoutbomen van het noordelijk halfrond blijven het hele jaar groen (naalden zijn in wezen opgekruld bladloof, dat bovendien met een soort was is overtrokken). In rust zullen deze bomen daardoor niet gemakkelijk met uitdroging worden bedreigd. De naaldbomen zijn voor hun groei minder afhankelijk van de aan jaargetijden gebonden temperaturen dan de loofbomen en zijn beter aangepast aan een bestaan in zeer koude streken.

Het jonge pasgevormde hout wordt spinthout genoemd. Dit spinthout verzorgt de sapstroom in de stam en dient als opslagplaats voor voedingsstoffen. De meer naar binnen gelegen spinthoutcellen gaan mettertijd het opgeslagen voedsel gebruiken om te komen tot volwassenheid. De cellen gaan verkernen en geven zo meer stevigheid aan de steeds dikker wordende stam. De meeste houtcellen lopen in de lengterichting van de stam. Daarnaast treft men bundels met vezels en cellen waarvan de groeirichting dwars staat op die van de eerder genoemden. Een typisch voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde mergstralen. Zij hebben o.a. als functie de verzorging van het voedseltransport van de buitenste spinthoutcellen naar de nog niet helemaal volwassen cellen in het inwendige van de stam. Houtsoorten met een uitgesproken mergstraaltekening, de zogeheten spiegels of spiegeltekening zijn het eiken-, iepen-, beuken- en esdoornhout. De vorm en de kleur van de spiegels kan er in belangrijke mate aan bijdragen om een bepaalde houtsoort gemakkelijker te herkennen.

Eigenschappen van hout

Hout is een veelzijdig en levend materiaal dat door de eeuwen heen voor velerlei doeleinden is toegepast. Er bestaan zoveel verschillende houtsoorten, dat de mens voor ieder doel wel een bepaalde soort kan vinden die daarvoor het meest geschikt is. Het soortelijk gewicht (S.G.) van hout kan sterk uiteenlopen. De begrippen hard hout en zacht hout hebben te maken met de opbouw en de onderlinge samenhang van de vezels. Hebben de vezels een dikke wand en zijn ze zeer vast en hecht met elkaar verbonden, dan spreekt men van hard hout. Bij hard hout heeft minder snel vervorming plaats. Als de vezels dunwandig zijn en de onderlinge verbondenheid van de vezels losser en grover is, dan spreekt men van zacht hout. Bij zacht hout kan veel sneller vervorming plaatsvinden (deuken). Zo is beukenhout een zeer harde houtsoort en bijvoorbeeld grenen- en vurenhout een zachte. De hardheid en zachtheid is niet alleen gebonden aan verschillende houtsoorten, maar kan ook bij één en dezelfde houtsoort sterk verschillen. Neemt men als voorbeeld het vurenhout, dan is het hout van de sparrensoorten uit het hoge noorden veel harder dan het hout van de sparren uit Midden Europa.

Vochtgehalte

Iedere boom bevat veel water. Afhankelijk van de soort kan het vochtpercentage uiteenlopen van 40 tot 200 % ten opzichte van het drooggewicht. Dit vochtgehalte is niet over de stam gelijk verdeeld, maar kan zowel in de lengte als in de doorsnede aanmerkelijk verschillen. Direct na het vellen van de boom begint het droogproces, waarbij eerst het vocht uit de celholten verdwijnt. Is dit vocht verdwenen, dan bevat de stam nog tussen de 20 en 36% water. In deze toestand treedt er nog geen vormverandering op en daarom wordt de stam bij voorkeur in dit stadium tot werkhout verzaagd. Hout is hygroscopisch, d.w.z. het bezit het vermogen om in een drogere omgeving vocht af te staan en in een vochtiger omgeving vocht op te nemen. Van deze eigenschap maakt men gebruik om het hout verder te drogen. Het hout wordt in droogkamers gebracht waar het vochtgehalte in 8-14 dagen wordt teruggebracht tot circa 10 %. Daarna brengt men het hout over naar zogenaamde klimaatkamers waar het de gelegenheid krijgt om af te koelen en gewend te raken aan een omgeving waar de luchtvochtigheid gelijk is aan die van een gemiddeld woonvertrek. Wanneer de vochtigheidsgraad van het hout zover terugloopt dat ook het vocht uit de celwanden gaat verdampen, heeft er een vormverandering plaats. Omdat het hout aan de buitenomtrek van de stam jonger en nog niet verkernd is, zal daar relatief meer vocht aanwezig zijn dan in het verkernde deel. Dit heeft tot gevolg dat het volume van het hout vermindert (droogscheuren) en bovendien zal de gezaagde plank niet vlak kunnen blijven omdat de buitenste ringen heviger zullen krimpen dan de binnenste (hol, bol, krom of scheluw trekken).

Manier van zagen

Ten opzichte van het werken en trekken van het hout kan het veel uitmaken hoe de planken uit een boom gezaagd worden. De goedkoopste manier is de planken rechtweg deel voor deel uit de stam te zagen. Dit noemt men dosse zagen. Hierbij vertonen de meeste planken groeiringen die voornamelijk in de breedterichting van de plank liggen. Een dergelijke plank zal bij het drogen altijd trekken tegen de richting van de groeiringen in. Het breedste deel van de plank vertoont een vlamtekening. Een duurdere manier ontstaat wanneer een stam in vier kwarten gezaagd wordt, waarna ieder kwart zo op de machine geplaatst wordt, dat er richting het hart (de kern) wordt gezaagd. Dit noemt men kwartier zagen. Zo ontstaan er staande groeiringen t.o.v. het breedste deel van de plank. Deze planken (quartier of kwartier gezaagd) trekken minder krom en krimpen minder dan op dosse gezaagde planken. De planken zijn echter smaller. Het breedste deel van de plank vertoont een spiegeltekening bij de daarvoor in aanmerking komende houtsoorten, zoals eiken-, beuken-, en iepenhout (spiegels zijn doorgesneden mergstralen). Zowel bij het dosse zagen als het kwartier zagen kunnen er planken voorkomen waarbij de groeiringen niet zuiver liggen of staan t.o.v. het breedste deel van de plank, maar hiermee een hoek vormen van ongeveer 45 graden. Deze zaagwijze noemt men vals kwartier (half kwartier of faux quartier). Er ontstaat een plank die zowel op de breedte- als op de diktekant een zeer rustige tekening vertoont en wat krimpen en trekken betreft het midden houdt tussen een dosse en een kwartier gezaagde plank. Zie de afbeelding voor een visualisering van de manier van zagen.

Kwasten of noesten

Deze ontstaan op die plaatsen waar zich een jonge loot in de stam inplant. Deze levende takken zijn organisch met de stam vergroeid en vormen als zodanig “gezonde” kwasten, doordat het houtvezelverloop van de stam regelmatig afbuigt naar dat van de tak. Gezonde kwasten worden niet als onduldbaar ervaren, omdat de soliditeit van de constructie er niet door geschaad wordt. Wel is het hout in de omgeving van de kwast veel warriger, waardoor het wat moeilijker is af te werken. Vooral in Midden Europa wordt veel naaldhout toegepast voor meubelen en betimmeringen en hierbij worden dan de vele kleine noesten als een decoratie gezien.